Anesthesie

Vormen van verdoving voor uw operatie of behandeling

Anesthesie wordt ook wel verdoving of narcose genoemd. Dit neemt pijn weg tijdens een operatie of onderzoek. Er zijn verschillende soorten anesthesie. Welke verdoving u krijgt, hangt vooral af van uw gezondheid, de ingreep en uw persoonlijke voorkeur.

Voorbereiding

Voorafgaand aan uw operatie heeft u een afspraak op de polikliniek Anesthesiologie. De anesthesioloog bespreekt met u welke vorm of vormen van anesthesie voor uw behandeling of operatie mogelijk zijn. Als het mogelijk is, wordt hierbij rekening gehouden met uw persoonlijke voorkeur.

De besproken vorm van anesthesie kan voorafgaand aan de de behandeling nog veranderen als uw gezondheidssituatie verandert of de behandeling is veranderd. De behandelend anesthesioloog bespreekt dit dan nog met u. 

Vormen van verdoving

Er zijn verschillende vormen van verdoving. 

Plaatselijke verdoving (lokaal)

Hierbij wordt met een prikje een stukje huid verdoofd.

Sedatie 

Hierbij wordt bewustzijn verlaagd. Meer informatie over sedatie leest u op de pagina Sedatie(https://ziekenhuisrivierenland.nl/behandelingen/sedatie-gepland/).

Algehele verdoving (narcose)

De anesthesioloog zorgt ervoor dat u een operatie of een onderzoek pijnloos kan ondergaan. Hij controleert tijdens de ingreep de werking van uw lichaam. Hij dient u tijdens de ingreep via een naaldje in de arm (infuus) de nodige medicatie (slaapmiddelen, pijnstillers en eventueel spierontspanners), vocht en eventueel bloed toe. Zodra u slaapt, plaatst de anesthesioloog ook een buisje in de keel waarmee uw ademhaling gedurende de narcose wordt gecontroleerd. Bij jonge kinderen wordt meestal gebruik gemaakt van een ‘kapje’. De kinderen ademen door een masker een mengsel van zuurstof en verdovingsmiddelen in. In sommige gevallen is het veiliger om kinderen net als volwassenen met een prik of infuus in slaap te maken. Oudere kinderen worden meestal met een prik of infuus in slaap gemaakt. Als het mogelijk is wordt er rekening gehouden met de wensen van het 
kind. De anesthesioloog en/of een assistent blijft altijd in de buurt tijdens de operatie en brengt u terug bij bewustzijn na de ingreep. Ook zorgt  hij/zij voor aangepaste pijnmedicatie na de ingreep.

Bijwerkingen narcose

Nadat u bent bijgekomen uit de narcose kunt u zich nog wat slaperig voelen en af en toe wegdommelen. Door de narcose of als gevolg van de operatie kunt u misselijk zijn en moet u misschien braken. De verpleegkundigen weten precies wat ze u hiertegen mogen geven. U kunt een scherp of kriebelig gevoel achter in de keel hebben. Dit kan het geval zijn als er tijdens de operatie een buisje in de keel heeft gezeten voor de beademing. Deze irritatie verdwijnt vanzelf. 

Regionale verdoving met een ruggenprik (spinaal)

De anesthesioloog spuit met een heel dun naaldje een verdovende vloeistof in het wervelkanaal. Over de pijnlijkheid van deze prik bestaan nogal wat misverstanden, maar de ervaring leert dat de meeste mensen deze prik erg vinden meevallen en dat het is te vergelijken met het prikje van een gewone injectie. U merkt dat eerst uw benen warm, slap en daarna gevoelloos worden en later ook gedeeltelijk uw onderlichaam. Gedurende de hele operatie blijft de anesthesioloog of een anesthesiemedewerk(st)er bij u. De bewakingsapparatuur wordt aangesloten en het anesthesieteam houdt uw lichaam net zo precies in de gaten als bij een algehele narcose. Na de operatie wordt u naar de uitslaapkamer gebracht. Dat is in uw geval niet om uit te slapen maar wel om u nog een tijdje in de gaten te houden, tot de verdoving begint uit te werken. Bij een plaatselijke verdoving blijft u bij bewustzijn. Als u het wenst kunt u wel een licht slaapmiddel krijgen om tijdens de ingreep wat te soezen. Deze vorm van verdoving is niet voor alle ingrepen mogelijk. 

Bijwerkingen ruggenprik

Er is een kleine kans dat u de dag na de behandeling last krijgt van hoofdpijn. Dit is een typische hoofdpijn want hij verdwijnt bij liggen en komt weer terug bij staan. Deze hoofdpijn gaat vanzelf over maar dit kan wel een week duren wat natuurlijk heel vervelend is. Daarom raden wij u aan als u dit overkomt, om rechtstreeks contact op te nemen met een van de anesthesiologen, die u snel van deze klacht af kunnen helpen. Een andere bijwerking is het optreden van een zeurend en prikkelend gevoel in de bovenbenen. Meestal begint dit een of twee dagen na de ingreep, en ook hier hebben wij graag dat u even contact met ons opneemt. Verder kan het voorkomen dat u nog enige dagen op de plek waar u geprikt bent een pijnlijk gevoel houdt. Dit komt dan meestal omdat zich een kleine bloeduitstorting vlak onder de huid heeft gevormd, hier is weinig aan te doen maar het is absoluut onschuldig. Wanneer u plaatselijke verdoving heeft gekregen door middel van een ruggenprik kan het urineren de eerste keer na de operatie soms moeilijk zijn. 

Regionale verdoving (plexus blokkade)

De anesthesioloog spuit met een heel dun naaldje een verdovende vloeistof rondom een aantal zenuwen/zenuwbundel. Vervolgens moet de verdoving ongeveer een half uurtje inwerken. U merkt dat uw vingers en arm warm, slap en daarna gevoelloos worden. Gedurende de hele operatie blijft de anesthesioloog of een anesthesiemedewerk(st)er bij u. De bewakingsapparatuur wordt aangesloten en het anesthesieteam houdt uw lichaam net zo precies in de gaten als bij een algehele narcose. Na de operatie wordt u naar de uitslaapkamer gebracht. Korte tijd later wordt u opgehaald door de afdelingsverpleegkundige. Bij een plaatselijke verdoving blijft u bij bewustzijn. Als u het wenst kunt u wel een licht slaapmiddel krijgen om tijdens de ingreep wat te soezen. Deze vorm van verdoving is niet voor alle ingrepen mogelijk. 

Bijwerkingen zenuwblokkade

Door irritatie van de zenuwen door de prik of door de gebruikte medicijnen kunt u nadat de verdoving is uitgewerkt nog enige tijd last houden van tintelingen in de arm en de hand. Deze tintelingen verdwijnen in de meeste gevallen vanzelf. Bij een plaatselijke verdoving (plexusanesthesie) van de arm is het mogelijk dat de zenuw die voor een deel de ademhaling verzorgt, ook geblokkeerd wordt. Hierdoor kunnen ademhalingsproblemen optreden. Meestal merkt u hier weinig van. Zeldzaam kan door de prik een klaplong ontstaan. Behandeling hiervoor is goed mogelijk. De zenuwen die bij een plexusanesthesie verdoofd moeten worden, lopen vlakbij grote bloedvaten. Het is mogelijk dat er verdovend medicijn direct in de bloedbaan komt. Dit uit zich in een metaalachtige smaak, tintelingen rond de mond, een slaperig gevoel, hartritmestoornissen, trekkingen en uiteindelijk bewusteloosheid. Behandeling is goed mogelijk. Alle genoemde bijwerkingen zijn uiterst zelfdzaam. 
De anesthesioloog zal tijdens het polikliniekbezoek met u de vorm van 
verdoving bespreken die voor u het meest van toepassing is (algehele of plaatselijke verdoving). Hierbij zal, als het medisch verantwoord is, rekening worden gehouden met uw persoonlijke voorkeur. De kans dat u daadwerkelijk de verdoving krijgt van degene die u op de polikliniek heeft gesproken is klein. Op de operatiedag zelf maakt u kennis met de anesthesioloog die verantwoordelijk is voor uw verdoving. Aan de afspraken die u hebt gemaakt met de anesthesioloog op de polikliniek over de vorm van verdoving zal hij/zij zich houden, tenzij er veranderingen in uw gezondheid zijn opgetreden. Ook kan een andere verdovingsvorm nodig zijn als de voorgenomen operatie is veranderd of als de anesthesioloog ervan overtuigd is dat een andere verdovingsvorm voor u veiliger is. De behandelend anesthesioloog zal dit eerst met u bespreken. 

Algemene bijwerkingen en complicaties

Bijwerkingen

Het is heel gewoon dat u zich nog een langere tijd niet fit voelt na de operatie. Dit ligt meestal niet aan de verdoving zelf: de verdoving is na een dag helemaal uitgewerkt, maar een operatie is voor uw lichaam erg inspannend. U heeft dus tijd nodig om ervan te herstellen. Als de verdoving is uitgewerkt kan er pijn ontstaan in het operatiegebied. De anesthesioloog zal daarom pijnstilling voorschrijven. 

Complicaties

Anesthesie (verdoving) is tegenwoordig bijzonder veilig door verbetering van de bewakingsapparatuur en het beschikbaar komen van moderne geneesmiddelen. Ondanks alle voorzorgen en zorgvuldigheid zijn complicaties niet altijd te voorkomen. De belangrijkste risico’s bij anesthesie zijn:

  • overgevoeligheidsreacties op de toegediende medicijnen
  • zeer zelden beschadiging van het gebit bij het inbrengen van het 
    beademingsbuisje
  • zenuwbeschadigingen door een ongelukkige houding tijdens de operatie, waardoor tintelingen en krachtverlies in een arm of been kunnen optreden

Ernstige complicaties komen gelukkig slechts zeer zelden voor.

Vaccinaties en kinderziektes

Tijd tussen vaccinatie en anesthesie

2 volle dagen (48 uur)

  • D(K)TP
  • HIB (haemophilus influenzae B)
  • Meningococcen C (hersenvliesontsteking) 
  • Acellulaire kinkhoest (aK)
  • Griepprik
  • Vaccinaties buiten het Rijks Vaccinatie Programma (bijvoorbeeld  hepatitis A en pneumococcen) 
  • COVID-vaccinatie 

14 dagen

  • BMR 

Tijd tussen (contact met) kinderziekte en anesthesie: incubatietijd

  • Difterie - 5 dagen
  • Mazelen - 12 dagen
  • Kinkhoest - 20 dagen
  • Polio - 21 dagen
  • Rode hond - 21 dagen
  • Waterpokken - 21 dagen
  • Bof - 24 dagen

Tijd tussen de kinderziekte en anesthesie: periode van besmettingsgevaar

  • Bof: tot 10e dag na ontstaan van de klierzwelling
  • Difterie: tot 14e dag na begin van de ziekte
  • Kinkhoest: tot 21e dag na begin van hoesten of tot 6e dag
    na begin antibiotische behandeling
  • Mazelen: tot 5e dag na begin uitslag
  • Polio: ongeveer 2 maanden na begin van de ziekte of tot negatieve kweek
  • Rode hond: tot 7e dag na begin van de uitslag
  • Waterpokken - tot laatste blaasje is ingedroogd

Hand-, mond-, voetziekte

  • Is er contact met de zieke (geweest): geen actie nodig.
  • Heeft u of uw kind de ziekte? U of uw kind mag niet geopereerd worden, totdat de huidafwijkingen zijn verdwenen.